Wil je dit artikel lezen?
Bovendien ontvang je Bij de Hand maandelijks in je mailbox!
Gedurende de vroege middeleeuwen was het gebruikelijk, om de uren van het dagdeel te nummeren vanaf zonsopgang, en de uren van het nachtdeel vanaf zonsondergang. Men maakte hiervoor gebruik van canonieke zonnewijzers. De gebedstijden waren aan deze uren gekoppeld.
Toen onze middeleeuwse steden vorm kregen en onze maatschappij een pak ingewikkelder werd, was er nood aan een meer praktische, uniforme en vooral nauwkeuriger tijdsindeling. Op die manier kon men immers vaste uren instellen voor openingen van markten, hallen, het openen en sluiten van de stadspoorten en zo meer.
De nood aan een mechanisch uurwerk drong zich op. Overal doken torenuurwerken op met een aandrijfmechanisme en een regelmechanisme. Het eerste doet de raderen bewegen terwijl het tweede de snelheid van de draaibeweging bepaalt.
De eerste mechanische uurwerken verschenen in de Noord-Italiaanse steden Milaan, Modena en Padua in de eerste helft van de 14de eeuw. Ten Noorden van de Alpen was vanzelfsprekend Brugge er in 1344 al snel bij om het Italiaanse voorbeeld te volgen. Andere Vlaamse en Brabantse steden zoals Mechelen, Leuven en Gent plaatsten hun uurwerken enkele decennia later.
Antwerpen was als stad een laatbloeier in onze gewesten. Het eerste torenuurwerk werd pas in het jaar 1457 aangebracht in de toen nog Onze-Lievevrouwekerk (kathedraal werd ze pas in 1559).
Aanvankelijk gaven enkel de klokken de tijd aan. Zo gaf de 4840 kg zware klok Gabriel elk uur aan. In 1541 werden op 60 meter hoogte voor het eerst wijzerplaten aangebracht, zodat je de tijd ook kon aflezen. Tweemaal per dag moest de stadshorlogemaker de toren beklimmen om het uurwerk op te winden.
Op het einde van de 18de eeuw dringt zich een grote herstellingsoperatie op. Het is Petrus Van Hoof die de opdracht krijgt om een volledig nieuw uurwerkmechanisme te installeren, dat zolang mogelijk moest meegaan. Dat mechanisme werkt tot op de dag van vandaag, zij het na enkele aanpassingen. Zo werd het uurwerk in de tweede helft 19e eeuw voorzien van een elektrische voeding wat de nauwkeurigheid uiteraard ten goede kwam.
De wijzerplaten die we vandaag zien zijn weliswaar niet meer de originele uit 1786. Deze werden vervangen in 1865. Ze werden gemaakt van koper en brons op een stalen constructie. Ze hebben een diameter van 7 meter en wegen elk 900 kg. De grote wijzer is 2.70 meter lang en weegt 70 kg. De ring is 40cm dik en bestaat uit 4 segmenten van elk bijna 100 kg.
Zoals jullie weten werd de kathedraaltoren recentelijk grondig gerestaureerd. In 2019 werden de 4 wijzerplaten verwijderd voor renovatie. Ik betrapte mezelf er op hoe dikwijls ik de eerste weken naar het afwezige uurwerk zocht. Ze zouden in 2020 teruggehangen worden maar de toren was in slechtere staat dan gedacht en moest steen per steen nagekeken worden en hersteld. De wijzerplaten werden opnieuw verguld met 23.5 karaats goud met 25 000 blaadjes van 8 x 8 cm, wat overeenkomt met 160 vierkante meter bladgoud. In 2022 kregen de wijzerplaten eindelijk hun vertrouwde plek terug.