Kinderen van het verzet: deel 2
Nee, mijn vader was niet bij het Verzet geweest. Ik nam dat meteen aan – een held was hij niet (ik ben dat ook niet).
Maar toch: in zijn roman De eerste sneeuw van het jaar staat érg gedetailleerd beschreven hoe Antwerpse studenten verzetskrantjes van een versleten stencilmachine doen rollen en ze dan verspreiden.
En hij was secretaris van de Jeugdkring van het Willemsfonds, waarvan sommige leden, onder wie mijn oom Lucien Dirickx, zich uitgerekend daarmee bezighielden…
Hoe de vork precies aan de steel zat, zal ik nooit weten. Ik had moeten dóórvragen, toen in 1985 het boek verscheen.
Feit is, dat de anti-Duitse leerlingen van de stedelijke Antwerpse Normaalschool voor Jongens weldra met zijn dertigen waren.
Karel Willems, die zelf in Gent studeerde, was hun verbindingsman met de verzetsbeweging Onafhankelijkheidsfront. Hij werkte mee aan verschillende sluikpublicaties – tot de Duitsers hem op 8 december 1941 oppakten en opsloten in de gevangenis in de Begijnenstraat.
Kort daarop belandde ook Lucien Dirickx daar.
Intussen was Karel Wilms erin geslaagd in een goed blaadje te komen bij de Duitse ambtenaren in de gevangenis. Ze gaven hem administratieve werkjes.
Zo kreeg hij de verslagen van verhoren van andere gedetineerden onder ogen. Dat liet hem toe medestanders die nog op vrije voeten waren, voor gevaar te waarschuwen. Dat deed hij met briefjes die naar buiten werden gesmokkeld.
Tegelijk hielp hij zijn medegevangenen. Om mijn oom van twee Duitse rantsoenen en een brood te voorzien, stal hij de sleutel van een slapende Duitse onderofficier. Andere kameraden bezorgde hij een baantje als “pottendrager”, zodat ze dagelijks de cel van hun medegedetineerden moesten bezoeken, waar dan inlichtingen konden uitgewisseld worden.
In mei 1942 werden Karel en negen van zijn kameraden naar Duitsland gedeporteerd.
Armand Coenen, de schrijver van het boek Karel Wilms, een van de velen, besteedt veel aandacht aan de onzekerheid van de ouders Wilms, die niet wisten waar hun zoon heen was en hoe het met hem ging. Datzelfde lot viel mijn grootouders en mijn moeder te beurt.
Coenen vertelt ook uitvoerig hoeveel vele valse geruchten er over de gevangenen en hun lot de ronde deden – geruchten die vaak met onduidelijke, maar in ieder geval slechte bedoelingen werden gelanceerd.
De Antwerpse politieke gevangenen belandden achtereenvolgens in de gevangenis van Essen, het tuchthuis van Hameln – intussen waren ze door het Jugendgericht veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraffen – en dat van Sonnenburg.
Ze kregen er systematisch te weinig eten en moesten dwangarbeid verrichten. In Sonnenburg werkten vijftienhonderd gevangenen van wie er jaarlijks ongeveer zevenhonderd stierven door ondervoeding en slechte werkomstandigheden.
Armand Coenen vertelt dat allemaal in zijn boek. Maar dat was wel bestemd voor de familie, vrienden en nabestaanden van Karel Wilms.
Vandaar dat hij diens rol als leider en beschermer van zijn kameraden in de verf zet en tegelijk, in zekere zin, de gruwel van hun gevangenschap “relativeert”. Er waren gevoeligheden, er was verdriet, waarmee hij rekening hield.
Ik begrijp dat.
In november 1944 – in het westen rukten de Amerikanen op, in het oosten de Sovjets – kwamen de gevangenen, onder wie nog steeds mijn oom, in het concentratiekamp Sachsenhausen-Oranienburg, niet ver van Berlijn, terecht.
Lucien Dirickx en Karel Wilms werden kort daarop tewerkgesteld in het arbeidskamp Klinker, waar o.m. vliegtuigonderdelen werden gemaakt. Hun bewakers waren SS’ers en naargelang de Duitsers meer nederlagen leden, verminderden de rantsoenen.
In april 1945 was mijn oom zo verzwakt dat hij terug moest naar Sachsenhausen. Karel Wilms bleef in Klinker en kwam daar op 10 april om bij een geallieerd bombardement. Kort daarop gaf Duitsland zich over.
Toen mijn oom terug in Antwerpen aankwam, woog mijn oom nog 45 kg. – iets wat mijn moeder niet kon zeggen zonder te huilen, zelfs toen ze al in de tachtig was.
In 1943 hoopten de ouders van Karel Wilms nog op de terugkeer van hun zoon. Ze vroegen bevriende kunstenaars een bijdrage te vragen voor een album dat ze Karel bij zijn thuiskomst wilden overhandigen.
Er werkten schilders, componisten en schrijvers aan mee. Van enkelen veronderstel ik dat ze in een goed blaadje wilden komen bij vader John Wilms, die na de oorlog terug in de politiek zou stappen.
Van anderen denk ik dat ze van zichzelf dachten dat ze, nu de Duitsers de oorlog niet bleken te winnen, iets goed te maken hadden.
Maar laten we aannemen dat de meesten het goed meenden.
Tot de medewerkers behoorden beeldend kunstenaars als Opsomer, Antoon Marstboom, Joris Minne, Walter Vaes en beeldhouwer Frans Claes.
Bij de componisten waren Flor Alpaerts en Renier van der Velden. En bij de schrijvers Lode Baekelmans, Lode Zielens en mijn eigenste pa.
Wat er met het album gebeurde, weet ik niet, maar Armand Coenen spreekt er in zijn Karel Willems, een van de velen uitvoerig over.
Bij wijze van epiloog nog dit: intussen kreeg ik van Karin Lebacq de link naar een Franse (!) website, waar te lezen staat dat schrijver Armand Coenen een voorname figuur was uit de Antwerpse socialistische beweging.
Wil je meer kronieken lezen?
Klik op onderstaande knop om terug naar het overzicht van de kronieken te gaan.
Ben je al geregistreerd voor Bij de Hand?
Registreer je dan via onderstaande knop en je ontvangt Bij de Hand, Wijkkrant Historisch Centrum driemaandelijks in je e-mailbox. Daarnaast ontvang je ook onze agenda met tips over de maandelijkse activiteiten in het historisch centrum van Antwerpen.
Ben je al geregistreerd?
Dan hoef je niet opnieuw te registreren. Je ontvangt automatisch de wijkkrant in je e-mailbox.